Protontherapie: willen we de kar niet voor het paard spannen?

Met argusogen werd er uitgekeken naar het KCE rapport rond protontherapie, een high-tech innovatie in het zorglandschap rond kanker. Nu het rapport er is, wordt er in de media moord en brand geroepen. Het KCE kan niet aanbevelen om de lijst van indicaties, waarbij behandeling met protontherapie momenteel door het RIZIV wordt vergoed, uit te breiden. Trekken we de kunde van het KCE in twijfel? Of werd er te snel te veel geïnvesteerd in protontherapie zonder de nodige bewijsvoering voor efficiëntie af te wachten?
De besluiten van het KCE zijn glashelder. Alleen voor 15 kankers bij kinderen kan er momenteel een gunstig advies voor terugbetaling worden gegeven voor protontherapie. Is de behandeling dan niet interessant voor andere kankers? Mogelijks wel. Maar er is niet genoeg onderzoek gebeurd. Los van de kostprijs van protontherapie kan geen enkele behandeling worden opgenomen in richtlijnen of in aanmerking komen voor terugbetaling als een duidelijke verbetering voor de patiënt met betrekking tot levensverlenging, verbeterde levenskwaliteit of genezing niet onweerlegbaar op papier staat. Gedoe, tijdrovend en kostelijk, zeer zeker. Maar ook een noodzakelijke bewaking van de belangen van de patiënt.
Nieuwe technologieën zoals protontherapie zijn mediageniek en klinken beloftevol, wat ze zonder twijfel ook zijn. Nuchterheid en feiten zijn echter een betere raadgever dan goudkoorts en te emotioneel enthousiasme. Een groot potentieel voordeel van protontherapie is minder schade aan het omliggende weefsel. Het goede nieuws is dat ook bij de klassieke radiotherapie veel vooruitgang werd gemaakt en dat routinematig gerichter bestralen ook hier zijn opkomst maakt. Aan een veel lagere prijs dan protontherapie.
Al jaren pleiten we bij het Antikankerfonds dat terugbetaling voor nieuwe behandelingen gebaseerd wordt op evidentie. Klinische studies zijn noodzakelijk om de werkzaamheid en meerwaarde van een behandeling te bewijzen. Zo kan er op basis van feiten en cijfers worden beoordeeld welke behandeling de meeste waarde heeft voor de patiënt en wordt terugbetaald, en welke (nog) niet. Eerst een behandeling in de markt zetten en de discussie voeren rond terugbetaling zonder dat er voldoende klinische studies zijn uitgevoerd, is de kar voor het paard spannen.
Applaus voor de duidelijkheid van het KCE en de niet populaire vraag van het RIZIV of terugbetaling aan de orde is. Beide instanties nemen hun taak op en zijn een waakhond voor commercieel getinte voorkeuren in de zorgsector.
Maar de patiënt is de dupe. Het is een internationaal probleem dat de vraag naar vergelijkende studies nog moet beantwoord worden als de behandelingsapparatuur er al staat, en draait. Verzekeraars en overheden wordt vervolgens de zwarte piet toegeschoven.
Toch zijn we opgetogen over het centrum voor protontherapie in Leuven (waar naast de KUL trouwens ook UCL en RUG aan meewerken). Het kan een speerpunt zijn voor het Belgisch kankeronderzoek. Dankzij het centrum zullen er klinische studies mogelijk zijn en kunnen we vooruitgang boeken in het behandelen van kanker.
Maar laat er geen commerciële wedloop ontstaan waarbij de opbrengsten van een high-tech behandeling primeren op het verzamelen van evidentie. Een tweede centrum in Charleroi zou absoluut voorbarig zijn. En infrastructuur voor onderzoek financieren door middel van terugbetalen van niet bewezen behandelingen is ronduit aberrant.
In de pers:
- http://www.standaard.be/cnt/dmf20190123_04126478
- https://www.tijd.be/ondernemen/farma-biotech/Overheidsadvies-haalt-beloftevolle-kankertherapie-onderuit/10090407?utm_campaign=MORNING_COMMENT&utm_medium=email&utm_source=SIM
Het KCE rapport: